Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Opdat ik u doe zweren bij den HEERE, den God des hemels, en den God der aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw nemen zult van de dochteren [6]der Kanaanieten, in het midden van welke ik woon; 6. Hebr. des Kanaanieters. Zie van dezen boven hfdst.10 vs.15,16, enz.; van dezen wilde Abraham voor zijn zoon een vrouw hebben, omdat zij gans afgodisch, grote zondaren en buiten het verbond Gods waren. Verg. onder hfdst.28 vs.1,2; Ex.34:16; Deut.7:3; Joz.23:12; Ezra 9:1,2,3; Neh.13:23,25, enz.; 2 Kor.6:14,15. Van dit recht der ouders in de huwelijken der kinderen in het algemeen, zie boven hfdst.6 vs.2 en hfdst.21 vs.21.